Zoals ik in mijn vorige blog al schreef: ik heb mijn rolstoel weer in gebruik. Op zich is dat geen groot drama. Been there, done that, we zien wel waar het schip strandt. Wat wel vervelend is, is dat mijn oude, trouwe Balder aan zijn laatste krachten toe lijkt te zijn. De laatste tijd is er vaker wel dan niet iets kapot. Accu’s, voorwielen, achterwielen, voorlampen, achterlicht, kuitplaten… You name it en er is wel aan gesleuteld. Mijn oude, trouwe Balder is zelf een beetje chronisch ziek aan het worden. Bejaard mag je hem ook noemen, na zeven jaar gebruik waar de meeste andere stoelen toch maar vijf tot zes jaar meegaan.
En nou zou er met al die pleisters en verbandjes ook nog wel te leven zijn, maar die Balder is een heel speciale rolstoel. Eén met allemaal hippe doch noodzakelijke functies waardoor ik bijvoorbeeld omhoog en omlaag kan en de zitting kan kantelen. Niet alleen is dat fysiek nodig; het vergroot ook mijn zelfstandigheid. Als ‘ie niet kapot is, natuurlijk. De keerzijde van een hippe rolstoel is namelijk dat de kapotte onderdelen altijd in Verweggistan besteld moeten worden. En op dat punt gaat werkelijk áltijd alles fout.
De afgelopen zes weken heb ik zo’n drie keer per week met de rolstoelleverancier aan de telefoon gehangen. De bekleding van de kuitplaten is kapot en een van de voorlichten brak spontaan af. Nu zit ik met mijn benen tegen een ijzeren plaat met schroeven en rijd ik -lekker zichtbaar- zonder verlichting rond. Ook ’s avonds als ik voor het laatst de honden uitlaat.
Om dit te repareren moet er van alles besteld worden. En dat duurt, en duurt, en duurt… De fabrikant van de rolstoel kan alles binnen een paar dagen leveren hoor. Maar daar doet de onderhoudsleverancier ‘geen zaken mee’. Ondertussen gaan er steeds meer dingen kapot. Het achterlicht, het andere voorlampje, de wielen bleken toch ook wel erg aan vervanging toe te zijn… Er is zó vaak iets kapot dat zowel de telefoniste van de onderhoudsleverancier als de monteurs opmerkten ‘of het niet eens tijd werd om een nieuwe aan te vragen’. Ja, dat had ik zelf ook al eens bedacht. En uitgesproken trouwens ook. Gepolst zelfs, hier en daar. Maar dat werd een kastje naar de muur verhaal tussen de gemeente en de onderhoudsleverancier. ‘Zij moeten dit en hunnie dat en nee, wij moeten echt wachten tot zij iets zeggen, ik snap dat u het heel vervelend vindt mevrouw!’
Ondertussen blijft de leverancier maar pleisters plakken en met jodium smeren. In een slakkengangetje. Want wat is nou zes weken op een mensenleven, hè.
Maar vandaag sprak ik een mevrouw van WMO Utrecht die een stuk duidelijker was in haar verhaal.
Toen kwam de aap uit de mouw.
De gemeente heeft sinds kort een andere aanpak met betrekking tot de rolstoelen. Voorheen waren zij verantwoordelijk voor de indicatie en de aanschaf van de stoel en hadden ze voor het onderhoud ervan een contract met de leveranciers.
Sinds april is dit veranderd. Er is een “lease-contract” gekomen. De gemeente betaalt de onderhoudsleveranciers elke maand standaard 200 euro voor iedere rolstoel die bij hen in het systeem staat, ongeacht de hoeveelheid reparaties. Maar… Daarmee zijn die leveranciers ook verantwoordelijk geworden voor het afschrijven van de oude rolstoel en het bestellen (en betalen!) van de nieuwe stoelen.
De indicatie die de gemeente voor de oude rolstoel heeft opgemaakt, telt daarbij. Ja, dan zal repareren wel goedkoper zijn inderdaad. Het interesseert die leverancier toch niet of ik zes weken of zes maanden met een kapotte rolstoel rondrijd. Een nieuwe rolstoel, met de functies en de aanpassingen die mijn huidige ook heeft (en waarvoor de indicatie dus nog steeds geldt) kost al snel 15.000/20.000 euro. Dat haal je er met 200 euro per maand van zijn levensdagen niet uit. En zolang ze met elke reparatie zulk lang werk hebben, kunnen ze altijd zeggen dat ‘ze ermee bezig zijn’.
Gevalletje “de slager keurt zijn eigen vlees” dus.
En als dat vlees bedorven is, strooi je er gewoon wat paprikapoeder overheen. Dan proeft en ziet niemand het meer.
Maar misselijk word je wel.