Het is een raar jaar. Deze zomer vier ik mijn 25 jarig jubileum in ziek zijn. Deze zomer vier ik ook dat ik precies een jaar geleden het ziekenhuis in ging om van mijn idiote diazepam verslaving af te komen.
Het is een jaar waarin ik veel tijd had om na te denken en waar puzzelstukjes voorzichtig op hun plek vallen.
Dat begon bij die ziekenhuisopname. Van de afkickverschijnselen en de drive naar “alsjeblieft, geef me alsje, alsjeblieft mijn diazepams” kan ik me niets meer voorstellen. Ik weet rationeel nog hoe het was, maar het wanhopige gevoel erbij ben ik compleet kwijt.
Wat ik wel nog tot in het puntje van mijn tenen kan voelen, was de boosheid die erbij gepaard kwam. Ja, het was boosheid die gevoed werd door de afkickverschijnselen. Het was boosheid om dingen waar ik anders ook boos om zou worden, maar niet zo heftig als toen. Het was boosheid zoals ik mezelf niet kende. Het was buiten proportioneel, overtrokken en niet zelden nogal melodramatisch.
En ik heb het uitgeschreeuwd. Met deuren gesmeten. Tegen artsen en verpleegkundigen gezegd dat ze op moesten donderen en me met rust moesten laten. Maar als ze dat deden was het ook niet goed. Ik was zo, zó intens boos.
En ik voel het nog steeds. Ik voel nog steeds hóe kwaad ik kon zijn, mijn tassen tevoorschijn trok om te vertrekken en de ene sigaret met de andere aanstak om te proberen weer rationeel te worden.
De dwangmatige afhankelijkheid van mijn diazepams, ik voel het niet meer. Maar ik ben nog steeds boos. En het laatste jaar ben ik me gaan realiseren dat ik al heel erg lang, heel erg boos ben.
25 jaar geleden werd ik ziek. Ik was twaalf, zat in groep 8, brak mijn pols en ook al had het gips zijn werk gedaan, mijn arm bleef pijn doen. Het was niet oké. En zo volgden mijn eerste stapjes in een medische ratrace.
Vrij snel kreeg ik in de eerste instantie een diagnose. Posttraumatische dystrofie. De behandelingen van toen leken even te werken, maar de klachten kwamen steeds weer terug. En dat hoorde niet, volgens het medische boekje. Er moest wel iets anders aan de hand zijn.
Ik was twaalf en de eerste psycholoog werd onder mijn neus geduwd. Of ik wel eens een vriendje had gehad. Of ik wel eens seks had gehad. Of ik seksueel misbruikt was.
Ik was twaalf. Ik zat in groep 8. Over vriendjes dacht ik nog niet eens na. Maar het werd me gevraagd, plompverloren, bij het eerste gesprek. En dat is niet oké.
Ik ging naar de middelbare school, maar bracht mijn brugklas jaren meer door in het ziekenhuis en revalidatiecentrum, dan in een klaslokaal. De diagnoses wisselden elkaar af. Het was wel dystrofie. Het was geen dystrofie. Ondertussen zat ik niet alleen met die arm, maar ook met een been dat vreemd ging doen.
Van opnames op de kinderafdeling werd ik doorgestuurd naar opnames in het revalidatiecentrum, tussen alleen maar volwassenen. Ik werd geloofd, en net als ik geloofd werd geloofden de artsen het niet meer. “Geef haar maar een puppy, dan gaat ze wel weer lopen”, was het devies.
De puppy kreeg ik, want ik dwong mezelf om te lopen.
Maar het was niet oké.
Ups en downs volgden elkaar net zo snel op als doorverwijzingen naar andere ziekenhuizen. Naar andere specialisten; naar andere psychologen. Ik kreeg niet eens de kans om überhaupt verliefd te worden, maar er bleef maar over gevraagd worden door volslagen vreemden.
Ik was geen puber, ik was een geval.
Een raadsel dat maar bleef volhouden dat ze echt niet seksueel was misbruikt. Maar ze geloofden me niet. Ze kwamen gewoon met een nieuwe psycholoog.
En dat had zo niet gemogen. Het is niet oké.
Met vallen en opstaan werd ik ouder. Met vallen en opstaan viel ik fysiek steeds een beetje dieper. En ook al neem ik mijn ouders niets kwalijk, ik weet dat ook zij hun twijfels hebben gehad. Ook zij werden met hun rug tegen een muur van onbegrip geduwd. Dusdanig dat ik het gevoel kreeg dat ik ook aan hen moest bewijzen dat er écht iets mis was.
En dat is niet oké.
De ziekenhuisopnames, de revalidatiecentra, ik kan me ze niet eens meer allemaal herinneren. Zijn ze weggestopt, of waren het er gewoon te veel? Ik weet het nog steeds niet. Ik weet alleen dat het heel, heel erg niet oké was.
Op mijn 17e kwam er weer een arts. Een arts gespecialiseerd in “gevallen” zoals ik. Een arts die er wel een naam voor had. Die nooit een psycholoog naar me toegestuurd heeft. Een arts die me wel geloofde.
CRPS en Gegeneraliseerde Dystonie.
Op mijn 17e werd ik voor de zoveelste keer in het ziekenhuis opgenomen. Totaal verkrampt en van top tot teen pijn.
Mijn 18e verjaardag vierde ik in het ziekenhuis. In plaats van voor het eerst stomdronken te worden met vriendinnen, werd er voor de sier een dicht flesje Breezer aan mijn infuuspaal gehangen.
Zo werd ik volwassen. En dat is niet oké.
We zijn 25 jaar verder. Het grootste en misschien wel het meest essentiële deel van mijn jeugd bracht ik door met artsen die me niet geloofden en psychologen die maar naar een trauma bleven wroeten.
Er was geen trauma. Er is nooit een trauma geweest. Wat zij deden, was simpelweg niet oké.
Beste artsen van toen, jullie hadden iets in handen. Jullie hadden een kind waar jullie iets mee moesten. Maar niet op de manier waarop jullie dit deden. Niet op de manier waarop niet alleen ik, maar ons hele gezin door de mangel gehaald werd.
Beste artsen van toen, ik was een kind. Een kind dat volwassen moest worden onder jullie toezicht.
Jullie hadden iets kwetsbaars in handen op een punt dat het meest essentieel was.
25 jaar later. Ik ben nog steeds ziek. De puppy die me deed lopen leeft allang niet meer, zoals ik twee maanden na de komst van die pup alweer in een rolstoel zat.
Dat ik me maar heel zelden écht hecht aan mensen is een simpel feit. Het is geen onwil, maar ik weet gewoon niet hoe. Ik fladder heen en weer, mis de mensen met wie ik hele mooie herinneringen heb en kan het toch niet opbrengen om na een veel te lange tijd weer eens contact te zoeken. Er ontbreekt een soort vanzelfsprekend vertrouwen. Een bevestiging.
Ik heb mezelf in een raar isolement gedraaid, maar weet niet hoe ik me eruit moet wurmen.
En eigenlijk weet ik niet eens helemaal zeker of ik dat wil. Of ik dat durf.
Beste artsen van toen, jullie hadden iets in handen. Jullie hadden mijn jeugd; jullie hadden mijn basis. Jullie hadden de mogelijkheid om die te maken of te breken.
En dat is 25 jaar later nog steeds niet oké.
Twijfel, wanhoop, verdriet, vechten tegen de bierkaai, ongeloof, spagaat, koppigheid en doorzettingsvermogen. Opluchting toen er eindelijk een arts was die wist wat het was. Het kreeg een naam, maar vooral erkenning. Elke ouder zit in zak en as als die hoort dat z’n kind ernstig ziek is , maar wij hebben op de weg terug gebak gehaald. Er was iemand die jou en ons serieus nam. En wist wat het was. Het ging niet over, maar alles wat erin zat uitgehaald. Koppig Eigenzinnig Eigenwijs Boos Verdrietig Doorzettingsvermogen Melodramatisch Onredelijk Vechtlust Hopeloos Oppakken maar van alle dingen ook Vertrouwen, toch Vertrouwen op je eigen wil je eigen lijf. Anders was je niet geweest waar je nu bent 💝
Hey miep,
Not a lot I can say. Breaks my heart to read this. I can relate, to realize after decades you’re still angry and fuck, that you a righteously so. That shit was not okay and still not is.
I cherish our time together and please know you still have a spot in my damaged brain i guard carefully.
Wish I could say anything to make it better. Be angry. Allow.yourself to be and to grief. That helped me a bit.
My inbox is always open Miep. I haven’t been the best staying in touch and I’m sorry for that. Life is weird.
But we still got the memories 🙂
Ik heb je lang niet gelezen Heb me ahgevraagd hoe het met je ging.
Het gaat niet dus.
Wil je toch laten weten dat ik aan je denk; niet dat dát helpt maar toch.
Liefs en ik kijk weer naar je berichten uit.
Hoi Annemarie. Na wat terugdenken aan de eerste jaren op de middelbare school dacht ik ineens aan jou. We zaten in de eerste bij elkaar in de eerste klas. Ik herinner me hoe heftig ik het als kind voor jou vond. Veel weet ik niet meer, maar wel dat ik samen met Janneke een aantal keer op ziekenhuisbezoek bij je kwam. Toen kon ik al niet voorstellen hoe zwaar het voor je moest zijn. Nu de verhalen aan het lezen en ik kan er niet over uit hoe goed je alles op “papier” kan zetten. Verhalen die geschreven moeten worden, zodat je het verwerkt, zodat men niet vergeet en zodat het niet weer gebeurt.
Ik wens je alle goed toe!