
De afgelopen twee jaar heb ik veel tijd gehad om na te denken. Om te realiseren dat de primitieve, bijna uit oerkracht ontstane woedeaanvallen tijdens het afkicken van de diazepams, niet alleen door de afkickverschijnselen kwamen. Om te beseffen wat mijn holle gevoel is, en waar het vandaan komt. Om te snappen waarom ik me zo moeilijk echt hecht aan mensen. Om mijn onrust te begrijpen.
Om dingen te snappen, eindelijk.
Ik hoor het hem nog zeggen. De arts die tegenover een 14-jarige ik stond. Die het nodig vond om tegen een kind dat toch al de weg kwijt was, nog even een preek te houden. De arts die tegen me zei: “als je niet beter wílt worden, ga je toch lekker naar huis met je zieke handje”?
Hij zal het zich niet meer herinneren.
Ik realiseer me 25 jaar later steeds meer wat er met dat ene zinnetje kapot gemaakt is.
Mijn zelfvertrouwen. Mijn op mezelf vertrouwen. Mijn vertrouwen in artsen. Mijn vertrouwen in de wereld. Mijn vertrouwen in blijvendheid.
–
Twee weken geleden deed mijn oog pijn. De dag erna was het knalrood. ‘Jaha, als het morgen niet beter is bel ik de huisarts wel’.
Voor de verandering werd ik een keer heel snel geholpen. Binnen een dag zat ik in het ziekenhuis. En het enige dat ik hoopte was: ‘vind alsjeblieft iets’. Al had er een tumor gezeten, dan had het me nog niet uitgemaakt. Zolang het maar niet weer een “we weten het niet” zou zijn.
Ze vonden ook iets. Intens opgelucht hoorde ik dat er ontstekingscellen zaten.
Het zal wel.
Het was eindelijk eens iets.
Maar alle druppels en zalf ten spijt, beter werd het niet. Wel roder.
Met heel veel twijfel heb ik het ziekenhuis weer gebeld. Ik mocht direct weer langskomen.
Hetzelfde onderzoek. Toen de uitslag. “Je zicht is echt achteruit gegaan”.
En de totale paniek die ik toen voelde. Niet omdat ik minder goed zag, dat had ik zelf ook wel gemerkt.
Het was paniek omdat zo’n oogtest makkelijk te bedonderen is, als je dat wilt.
En nee, ik verzin niet dat ik iets wel of niet zie, maar in theorie zóu ik het kunnen verzinnen. In theorie zou iets subjectiefs als deze oogtest heel makkelijk te manipuleren kunnen zijn. In theorie was ik weer 25 jaar terug in de tijd.
Het was de vertrouwde paniek van ‘maar jullie geloven me toch nog wel?’
En toen de opluchting, in een zinnetje erachteraan.
“Er zitten ook veel meer ontstekingscellen in trouwens”.
Dat was mijn Godzijdank. Mijn opluchting.
Een oogtest is te manipuleren. Ontstekingscellen zijn objectief. Die zijn echt. Die tellen.
25 jaar geleden heb ik geleerd dat mijn gevoel niet telt. Het is er bijna letterlijk uitgeramd. Wat ik voelde was niet waar. En ik moest maar naar huis, met dat zieke handje. Het was tenslotte mijn eigen schuld. Ik wilde immers niet beter worden.
Op het moment dat ik twee jaar geleden het ziekenhuis inging om van mijn diazepams af te komen, kwam er ook een bewindvoerdster in mijn leven. Mijn financiën waren een puinhoop. Eigen schuld, en deze keer echt.
Het deed niet veel goeds met mijn laatste restje eigenwaarde. Geen middelbare school afgemaakt, geen vervolgopleiding, een financiële rommel en ik zat nog steeds thuis, met dat zieke handje dat zich in de loop der jaren had ontwikkeld naar een ziek lijf.
Maar ja. Had ik maar beter moeten willen worden.
Twee jaar lang heeft een bewindvoerdster mijn financiën overgenomen. Het waren twee jaar die ik gebruikt heb om dit gevoel uit te pluizen en proberen te begrijpen.
En de enige die écht recht van spreken had als het op “eigen schuld” aankwam, was zij. Als er iemand tegen een 36-jarige ik had mogen zeggen dat ik er een zooitje van had gemaakt, was zij het. Zij was tenslotte de deskundige, en voor de verandering ook echt deskundig.
Maar ze heeft het niet gezegd. Ze heeft me altijd als mens behandeld. Nooit als een dossiernummer. Ze heeft de boel op de rit gekregen en gehouden, zodat ik de mogelijkheid had om uit te zoeken waar dit mis is gegaan.
“Ga maar naar huis met je zieke handje, als je niet beter wílt worden”.
Het was de basis voor een wantrouwen in alles, en het meest nog in mezelf. Voor mezelf was ik toch al mislukt. Er was weinig meer te verliezen.
Twee jaar duurde het. Een tijdje geleden zijn de laatste schulden afgelost. Het verzoek tot opheffing van de bewindvoering is naar de rechtbank gestuurd. Die ging akkoord. Vanaf half juli is alles weer in mijn eigen regie.
Eng?
Doodeng.
Maar ik snap het nu. Het is niet over, maar ik begrijp het.
Ik ging naar huis met mijn zieke handje. Maar ergens op het nippertje stak iemand zíjn hand uit om de mijne vast te houden. Ik ben gestruikeld, maar net niet gevallen.
Mijn zieke handje werd een ziek lijf en eigenlijk geloof ik dat nog steeds niet. Eigenlijk denk ik nog steeds: ‘als je maar écht wilt…’
Maar ik weet ook dat dat bij mij ligt. En dat de enige die daar nog invloed op kan hebben, ikzelf ben. Ik weet niet hoe, ik weet niet of het me überhaupt ooit lukt om me eruit los te worstelen, maar het is van mij.
25 jaar na de boodschap dat ik dan maar naar huis moest gaan, voel ik me eindelijk een soort van thuis. Ik zou nog steeds heel graag heel hard “fuck you” willen zeggen tegen de artsen van toen. Maar met eeuwig achterom blijven kijken kom je ook geen stap vooruit.
Van mijn bewindvoerdster kreeg ik de ruimte, de rust, zonder dat ik ook maar één keer heb gehoord wat voor idioot ik was. Als ze dat wel had gezegd, had ik haar volmondig gelijk gegeven. En ik had er een extra reden voor een heel groot schuldgevoel bij gehad. Een schuldgevoel dat ik waarschijnlijk weer ergens was gaan compenseren. Maar het hoefde niet.
Iemand uit de categorie “mensen van instanties”. De mensen die ik allang niet meer vertrouw.
Maar zij heeft me nooit ook maar een beetje het gevoel gegeven dat ze me niet geloofde. En hoe langer ze wél geloofde wat ik zei, hoe meer ik de neiging kreeg om met 23 kassabonnetjes te bewijzen dat ik echt had gedaan wat ik had gezegd.
Vertrouwen is immers nooit tot het einde geweest. Nooit blijvend. De kassabonnetjes waren mijn ontstekingscellen. Geloof me, alsjeblieft.
Maar ze vroeg alleen maar minder om een kassabonnetje. Ze geloofde me kennelijk echt.
Ik ga het weer zelf doen. Met puzzelstukjes die weliswaar nog geen complete puzzel zijn, maar waarvan de randen zich vormen.
De inhoud wordt nog wel van mij.
Er zijn vriendschappen gegroeid waar ik voorzichtig op durf te vertrouwen dat ze blijvend zijn.
Yvar is er, en hij blijft. Dat wist ik al toen ik voor het eerst een foto van hem zag.
En ik zal ook nog wel vaker in paniek in het ziekenhuis zitten. Niet omdat ik bang ben voor een diagnose, maar omdat ik bang ben dat er überhaupt geen diagnose komt. Maar ik snap het nu.
Ik durf een heel klein beetje te vertrouwen.
In mezelf. In mijn vermogen om me wél te hechten, om echt om dingen te geven.
Om een andere manier te vinden om met die boosheid die al 25 jaar duurt, om te gaan.
Het is klaar nu.
En ik heb eindelijk verrekte veel te verliezen.
Lieve Marietje, ik ben onder de indruk van je verhaal. In Westervoort was je het vriendinnetje van Annemieke en je ging twee keer mee op vakantie in ’n bungalow in Nederland. Iedere dag gingen jullie zwemmen en zolang je als toetje je vanillevla met hagelslag kreeg, was alles goed. Wat was jij ’n heerlijk kind met enorm veel humor. Ogen als van ’n hertje en ’n lieve hittepetit. Jullie waren toen ( denk ik) ’n jaar of acht en ik heb nog veel foto’s uit die tijd. Uiteindelijk is het contact jammer genoeg verwaterd maar het wordt me langzaamaan duidelijk waarom. Ik volg je op fb en bewonder je doorzettingsvermogen en je eerlijkheid. Ik weet zeker dat je helemaal in je kracht zult komen zodra het vertrouwen in jezelf weer de basis vormt. Dag lieve schat, veel lieve groetjes van Janet.